Willem Kooijmans |
Johanna den Breems |
Bij het overlijden van Jan Willem Kooijmans eind 1845 was hij voor helft eigenaar van molen "de Duinen. De nalatenschap, vastgesteld door notaris van Dorsser, bestond uit : "De helft in een palsrok Houtzaagmolen, genaamd de Duynen met deszelfs Erf en balkgat, gelegen aan den Noordendijk buitdijks, onder de Merwede, geteekend MW. Nommer 116 en daarbij behoorende Gereedschappen welk onroerdend goed, door de deskundigen voor de helft wordt gewaardeerd op eene somma van vijftien honderd guldens". Maar na verrekening van alle overige baten, lasten, debiteuren en crediteuren resteerde per saldo uiteindelijk: "blijft alzoo zuiver voor de nalatenschap van gemelden Jan Willem Kooijmans over acht en tachtig guldens. Dat betekende dus voor ieder van de acht kinderen een bedrag van elf gulden die door Willem direct aan ieder van zijn broers en zusters werd uitgekeerd. Hij werd daarmee, net 24 jaren oud, samen met zijn oom Arie, eigenaar van de houtzaagmolen "de Duinen"met de bijbehorende molenaarswoning en van het houtzaagbedrijf. In de onderlinge taakverdeling trad Arie op als de "houtzaagmolenaar"en de "koopman" en Willem als de "houtzaagmolenaarsknecht". Het was nadrukkelijk een echt familiebedrijf, want op de molen werkten ook nog mee Ome Willem (*1809) en de jongere broers van Willem: Jan Willem (*1830) en Adrianus (*1832). Naast de molen werd in 1849 een houten loods gebouwd voor opslag. In 1852 is de opslagruimte weer uitgebreid. In 1854 kocht Willem zijn oom Arie uit, deze werd "tapper" of "herbergier" in de Palingstraat te Dordrecht. En ook na 1854 bleven de zaken kennelijk gunstig verlopen. Uit het adresboek van 1860 leren we dat Willem inmiddels stemrecht had voor de Gemeenteraad èn voor de Staten. Nu was er in die tijd nog geen algemeen kiesrecht. Stemrecht, alleen voor mannen, was namelijk gebonden aan de hoeveelheid belasting, die werd betaald, dat wil zeggen aan het inkomen, het zgn. censuskiesrecht. Wie (in1851) f 35,- belasting per jaar betaalde mocht meedoen met de gemeenteraadsverkiezingen; wie zich wilde bemoeien met de landspolitiek moest toch wel ruim f 150,- in 's Rijkskas storten. Zo'n bedrag lijkt misschien niet zo hoog, maar men bedenke dat in 1851 van de circa 20.000 inwoners er maar 887 Dordtenaren stemrecht voor Staten hadden. Na de economische depressie rond 1811, waren de resultaten van de industrie in Dordrecht en met name van de houtverwerkende bedrijven gemiddeld steed positief geweest. In 1851 stonden er 14 houtzaagmolens in Dordrecht en 23 in de naaste omgeveing (Dubbeldam, Zwijndrecht, de Mijl). Op iedere molen werkten slechts enkele werklieden. Hoewel ze volgens de jaarverslagen van de Kamer van Koophandel in de jaren rond 1850, dankzij de levendige scheepsbouw goed draaiden, deden zich echter twee ontwikkelingen voor, dioe de positie van de windhoutzaagmolens bedreigden. Op de eerste plaats werden langzamerhand houten zeilschepen meer en meer vervangen door ijzeren stoomschepen, zodat een belangrijke afzetmarkt voor gezaagd hout wegviel. En op de tweede plaats ondervonden de Dordtse windhoutzaagmolens in toenemende mate de concurrentie van de stoomzaagmolens. Een nieuw element was de aanleg van de spoorwegen, waarvoor grote hoeveelheden bielzen nodig waren. Dit begon zo rond 1850 en bereikte een hoogtepunt in de zestiger jaren van de 19e eeuw. Willem zag dit allemaal om zich heen gebeuren. Hij heeft echter de omschakeling naar een stoomzagerij niet willen maken. In 1860 was er de onbekendheid met de stoommachine en de afnemende vraag naar gezaagd hout. In 1890 was het te laat en was Willem te oud. Wat restte is dat hij "de Duinen"op 1 maart 1894 verkocht aan Gijbert Bozuwa. Hij bracht nog f 2700,- op. Willem en Johanna den Breems waren overigens al veel eerder van "de Duinen"naar de stad verhuisd. Kort na 1869 verlieten zij de molenaarswoning aan de Noordendijk om zich te vestigen in de Prinsenstraat, waar zij volgens het adresboek van 1873 woonden op nr. D218. Later wordt dit aangeduid als Prinsenstraat 14 (zuidzijde), alwaar Willem, samen met zijn schoonzuster, Willempje den Breems, een manufacturenhandel beheerde. Als beroep zou Willem echter tot in 1894 steeds "zaagmolenaar" blijven vermelden. Het ging hem ook financieel gezien zeker niet slecht: ook in 1873 was Willem nog steeds gerechtigd te stemmen, zowel voor de gemeenteraad als voor de Staten. Eeen laatste verhuizing volgde in 1897, als Willem en Johanna van de bovenwoning bij de manufacturenwinkel verhuizen naar het Kromhout nr 76. Maar kort daarna moet Willem in de Dordrechtse Courant melden: "Heden overleed zacht en kalm, tot onze diepe droefheid, onze geliefde echtgenoote, Moeder, Behuwd-, Grootmoeder en Zuster, Mejuffr. JOHANNA DEN BREEMS, in den ouderdom van ruimt 75 jaren. Uit aller naam, W. Kooijmans, Kromhout 76, Dordrecht 31 januari 1898. Ze waren toen 52 jaar getrouwd geweest... bron: "Kronieken van de Familie Kooijmans" verzameld en gebundeld door Willem Kooijmans, Pijnacker, 2002 |